In de wintermaanden slaat bij de imker vaak de verveling toe en dit geeft stof tot nadenken… en lezen… en weer nadenken. Ook in januari zijn we hier nog mee bezig. Ik ben even een berekening gestart over de broedruimte in een Kempische kast. Als een koningin in volle leg op een dag 2500 eieren legt en elk eitje gedurende 21 dagen een cel bezet, hebben we dus 52.500 cellen nodig. Dit broed heeft pollen nodig en het volk zou dan behoefte hebben aan 5000 cellen voor hun pollenopslag. Naast pollen heeft dit volk ook nog suikers nodig en hiervoor hebben ze 20.000 cellen nodig in de broedruimte. In totaal zijn er dus 77.500 cellen nodig in de broedruimte. Op een vierkante centimeter zitten 8 cellen en dit heb ik dan omgezet naar mijn Kempische kast. De broedramen zijn 340 x 290mm. De waswafel is 325 x 275mm en de 7.150 cellen per raam geven in een Kempische broedbak dus 85.800 cellen. Dit is dus ruim voldoende voor een normale ongestoorde ontwikkeling van een bijenvolk. Boven een koninginnenrooster geef ik ze de ruimte om hun extra honing kwijt te raken naargelang de behoefte en er dracht wordt verwacht. Is een tweede broedbak met broedbeperking nuttig in mijn situatie? In de onderste broedbak zouden ze dan hoofdzakelijk stuifmeel stockeren vermits de bijen dit niet graag door een koninginnenrooster dragen.
Als stuifmeel wordt tegengehouden door een koninginnenrooster, zit er ook weing stuifmeel in de honingzolders. Indien nu wordt geimkerd zonder koninginnenrooster, kunnen ze ook stuifmeel stockeren in de honingzolders en bedekken met een laagje honing. Na het afnemen van de honingzolders zijn deze volken dan wel een deel van hun voorraad stuifmeel kwijt die ze nodig hebben voor hun broed. En dat broed worden de zo belangrijke winterbijen. Dit kan dus geen optie zijn. Maar sommigen imkeren doelbewust zonder koninginnenrooster om deze techniek uit te buiten. Ze bewaren deze honingramen, die dan wel van dezelfde maat zijn als de broedramen, namelijk om ze in het voorjaar naast het beginnende broed te kunnen hangen. De volken ontwikkelen zich dan met deze extra voorraad stuifmeel als zogenaamde vroegbroeders en kunnen zeer snel worden gebruikt in het voorjaar. Door het gebruik van halve hoogsels en koninginnenroosters is dit voor mij niet bruikbaar. Maar het geeft wel aan dat er evenveel manieren zijn om te imkeren als er imkers zijn. Ik produceer voorlopig geen volken voor de vroege bestuiving. Mijn volken leveren prima standhoning. Bijgevolg heb ik dus geen vroegbroeders nodig. Daar mijn locatie enorm veel wilgen telt, zijn de bijen vroeg genoeg voorzien van voldoende stuifmeel. Een tweede broedbak onderaan om stuifmeel te stockeren zou natuurlijk wel kunnen. Dit vraagt echter extra werk en materiaal. Prima voor een Kempische kastimker die vroege voorjaarshoning wil produceren, maar niet voor mij dus.
De bedenkingen die ik zo maak tijdens mijn leessessies probeer ik op deze manier steeds om te zetten naar mijn eigen situatie en mijn Kempische kasten. Mijn situatie is wat ze is en zal de eerste jaren niet veranderen. Vermoedelijk zelfs niet voor ik pensioengerechtigd ben. Maar ik ben ondertussen wel overtuigd van de Kempische kast. Niet dat ze beter is dan een ander model. Ik zit er mee en ik ga het er mee doen. En daar zit nu juist de uitdaging.